‘Papa, ik wil graag knikkers mee naar school. Ik heb
gisteren deze vier knikkers gewonnen', zegt mijn zoon.
De schrik slaat me om mijn hart. Waarom dat zo is?
Mijn gedachtensprong:
Je bent vijf, je gaat knikkeren met valsspelende jongens van
tien, elf. Je neemt mijn knikkers mee, mijn sieraden, mijn veroveringen van oh
zo lang geleden. Mijn dubbele dikken en dikken, de eentjes en de katte-ogen. En
aan het eind verlies je alles.
Dat is mijn gedachte.
En ik herinner dat ik jaren geleden als meester getuige was
van dit tafereel:
Spelknikkers.
,,Op het randje!”
,,Nee hoor.”
,,Hij moest nog!”
,,Nou ben ik.”
,,Ik ben.”
,,Echt niet jong.”
,,Doorrollen.”
,,Nu is zij en daarna ben jij.”
,,Ik lig.”
,,Ja dahahag, dat is vals.”
Gewoon een paar pauze-buiten-gehoord-zinnen. Onbegrijpelijke
zinnen, uitgesproken door gewone kinderen in een vreemde fantasierijke taal met
korte kreetachtige zinnen.
,,Uitlaat.”
,,Ja dahahahag!! Dat heb je net zelf bedacht.”
,,Nee hoor, vraag maar na.”
,,Je loopt weg en nu wil je weer mee doen.”
,,Het was nep hoor.”
Het gesprek gaat verder, de zinnen rollen over het
schoolplein in de pauze en als ik luister met mijn ogen dicht klinkt het
vreemd, alsof ik in een andere wereld ben terechtgekomen. Het is
kinderknikkertaal, het zijn de regels van het knikkerspel die besproken, die
geroepen worden. Het zijn de regels die horen bij de mooie glazen stuiters: de
dikken, de katte-ogen en de dubbele dikken, de duizendknikker en de eentjes, de
mooien en de bonken. Een levensechte wereld waarin de kinderen hun eigen regels
hebben gesteld, hun eigen grenzen hebben bepaald. Regels die ik niet snap, die
de andere meesters en juffen niet snappen en die de kinderen soms zelf niet
snappen. Misverstanden leiden tot halve ruzies en kwade gezichten, ze leiden
van “ik knikker niet meer met jou” tot “ik ook lekker nooit meer met jou”.
,,Het was geen nep. We zouden voor echt gaan.”
,,Dan doe we het potje over.”
,,Ja, mooi niet.”
,,Jij had een dikke en ik had alleen maar drie katte-ogen,
dat was ook niet eerlijk.”
De twee knikkerkemphanen kijken om zich heen. Meer kinderen
willen wel even gebruik maken van deze knikkertegel maar ze kunnen niet omdat
de knikkerrivalen de plek bezet houden. De zon schijnt en het knikkeren is weer
begonnen dit jaar. De glazen druppels rollen weer, de glazen tranen die zo veel
waard zijn, die zoveel losmaken, die laten lachen en huilen, die laten
triomferen en teleurstellen, die onderdeel zijn van het spelen, van het spel,
van het spel om de knikkers.
,,Oké dan. Dan beginnen we weer opnieuw.”
,,Nu hoeft het niet meer van mij. Jij mag ze wel hebben.”
,,Hier, dan heb jij je eigen knikkers weer terug.”
,,Dank je wel. Nog een keer?”
En dan opeens, terwijl ik mijn zoon aankijk schiet het
toverwoord door mijn hoofd:
LOSLATEN.
En ik laat los en geef je natuurlijk knikkers mee.
Vanmiddag kijk ik je vragend aan.
‘En?’, vraag ik ‘hoe ging het knikkeren?’
‘Daar wil ik het nu niet over hebben’, antwoord je.
‘Oh ja, toch wel. Ik heb er nu één minder maar de mooiste
heb ik bewaard. Die wil ik niet kwijt.’
Ik aai je over je bol, schouderklop je en glimlach.
‘Morgen weer?’, vraag ik.
Je knikt.
‘En nu ga ik weer buiten spelen hoor’, zeg je. En weg ben
je.